Geloofsvragen zijn vaak te groot voor een gemakkelijk en snel antwoord.
Met antwoorden krijg je geloofsvragen ook niet van tafel.
Geloofsvragen hebben ruimte nodig, aandacht en begrip.
Voor levensvragen geldt iets vergelijkbaars.
Zorgvuldig omgaan met levensvragen is een kunst.
Dat merk ik in coachgesprekken of in gesprekken met vrienden.
Een vraag laten bestaan, een vraag zelfs koesteren, dat vraagt een zekere moed. Dat kan ongemakkelijk aanvoelen, zowel voor de vragensteller als voor de gesprekspartner.
Als een vraag knaagt, soms jarenlang, dan wil je er het liefste van af. Begrijpelijk. Zo vergaat het je gesprekspartner misschien ook wel. Als jij zover bent dat je je vraag durft te uiten, dan loop je het risico op goedkope reacties. Uit ongemak, of door onbegrip, of omdat de ander zichzelf ook graag geruststelt met een snel antwoord.
Bij een levensvraag kun je beter op zoek gaan naar een vraag-kweker als gesprekspartner. Iemand die jouw vraag als een zaadje of een kiempje koestert en verzorgt. Iemand die je vraag respecteert. Iemand die met je meekan gaan in je onzekerheid, je trots, je verdriet, je boosheid, je verhaal.
Een eerste voorzichtige vraag klinkt misschien wel heel gewoon, een vraag die ieder ander zou kunnen stellen. Dat heb je met zaadjes, daar zit niet veel kleur en vorm aan. Een vraag in bloei neemt de vorm en kleur aan van jou als uniek persoon. Een vraag zoals niemand anders die stelt. Een inspirerende vraag voor anderen. Een bron van nieuw leven, een leven vol nieuwe vragen en uitdagingen.
Ik geef je graag een paar voorbeelden van levensvragen, geloofsvragen. Waargebeurde voorbeelden, maar de namen zijn verzonnen.
Geloofsvraag van Jan-Peter:
Op welke (werk)plek kan ik God dienen met mijn talenten? Dat is de levensvraag van Jan-Peter. Hij wil graag zijn talent inzetten voor Gods koninkrijk. Tijdens onze gesprekken merk ik, dat dit een diep verlangen is, een verlangen ook met veel energie, bij het onrustige af. Na jaren toegewijde inzet, raakt hij uitgekeken op een mooie baan bij een christelijke organisatie. Hij groeit uit de functie, omdat hijzelf groeit in vaardigheden en ambities. Op zoek naar een andere plek, klopt hij bij mij aan voor begeleiding. Al biddend en vol enthousiasme gaat hij op zoek naar een plek van betekenis. Een startend sanitair-project in Africa trekt zijn aandacht. Hij stapt erop af. Een droom lijkt in vervulling te gaan. Maar na een paar gesprekken blijkt er te weinig gang in te zitten. Iets anders dan: opvoedkundig speelgoed ontwikkelen en verspreiden over de hele wereld. Weer gaat Jan-Peter er met frisse moed op af. Zijn goede wil en energie worden dankbaar gebruikt, maar hij krijgt geen plek. Zo gaat het letterlijk tot vier keer: veelbelovende plekken en super-passend bij zijn ambities, maar het breekt Jan-Peter bij de handen af. Zijn geloofsvraag wordt doffer en krijgt een rand van frustratie. Als hij de vraag opnieuw stelt, klinkt er boosheid en verontwaardiging in door. Samen vragen we ons af wat God hiermee wil zeggen? En we worden er klein en bescheiden van. We hebben geen antwoorden, althans geen antwoorden die ons tevreden stellen. Er komen alleen maar vragen bij! “God ziet onze talenten toch? Hij roept ons toch Zelf op om onze talenten en gaven in te zetten? Waarom is er dan geen plek voor mij?” Jan-Peter komt tegen zijn wil en verwachting in een nieuwe fase terecht. Hij onderzoekt nu mogelijkheden van werk die hij eerder van de hand wees. Weinig heiligs aan. Benieuwd naar Gods bedoeling, slaat hij een andere weg in. Nu pas echt met een groot vraagteken in zijn ogen.
Geloofsvraag van Lisette:
Is God er ook voor mij? Lisette heeft als jong kind al vragen over God. Ze wordt gereformeerd opgevoed en loopt keurig in de pas met de verwachtingen van haar ouders en de kerk. Ze merkt dat haar vragen niet zo welkom zijn. Ze kan zich maar beter voegen, anders verliest ze liefde en vriendschappen. Langzamerhand verliest ze zichzelf en krijgt psychische klachten. Ondertussen functioneert ze aan de buitenkant als een vrolijke succesvolle vrouw. Niemand die haar hart kent. Lisette zelf heeft delen van haar hart ook verdoofd. Het werkt toch niet om er met anderen over te praten. Totdat het –jaren later- tot haar doordringt dat ze zichzelf voor de gek houdt. Gelukkig. Ze gaat het gesprek aan, verandert van kerk en probeert weerklank te vinden voor haar vragen. Ze vindt hier en daar begripvol gehoor, maar niemand die haar gedachten tot in het diepste kan volgen. Lisette laat een heel eigen geluid horen, dat iets te ver van het christelijk denken verwijderd is, naar de smaak van veel gesprekspartners. Waarom moest Jezus nou sterven voor mijn zonden? Daar heb ik niet om gevraagd! Ben ik nou echt zo’n zondaar? Onzin, ik zou niet weten wat er zo corrupt is aan mij. Bovendien: waarom komt mijn lieve collega die niet gelooft in de hel terecht? Dat slaat toch nergens op!? Lisette stelt vragen die voor christenen niet gemakkelijk zijn. Maar ze stelt ze wel en daarmee leeft ze weer. Ondertussen mist ze de contacten in de kerk. Ze gaat niet meer. Ze kan de boodschappen niet goed aanhoren, terwijl ze zoveel houdt van de contacten met mensen. Ze denkt er met weemoed aan terug, ondertussen kerkloos met alle ongemakkelijke vragen en gevoelens van dien.